Al enkele jaren is de Renault-fabriek in Cléon gespecialiseerd in hoogtechnologische motoren. Ze produceert de 2.0 dCi met 130 tot 180 pk, aangeboden bij Renault in de Mégane, Koleos, Laguna en Espace en bij Nissan in de Qashqai en X-Trail.
Maar er rollen nog meer dieselmotoren van de band: de 2.3 dCi (100 tot 150 pk, verkrijgbaar in de nieuwe Master) en de 3.0 V6 dCi (235 pk in de Laguna Coupé en 240 pk in de Latitude of 235 pk in de versie die in de lengte wordt ingebouwd in de Nissan Navara en Pathfinder en de Infiniti EX, FX en G).
Ook de 2.0 benzinemotor uit de Clio Renault en de 2.0 Turbo uit de Mégane Renault Sport en versnellingsbakken met vijf en zes verzetten (de J- en P-familie) worden in Cléon gemaakt. Sinds januari 2011 beschikt de fabriek over een nieuwe aluminiumgieterij. Vanaf 2013 bouwt Cléon ook een elektromotor.
Politiek van de groep
De alliantie Renault-Nissan vertrouwwde de productie van de nieuwe Energy dCi 130 toe aan Renault, om het beste uit de expertise van de groep te halen op het vlak van hoogtechnologische dieselmotoren. Dit motorblok wordt alleen in de fabriek van Renault-Cléon geproduceerd, in het departement Seine-Maritime. De keuze om deze motor voor de beide groepen in één vestiging te produceren, levert schaalvoordelen op. Vanaf volgend jaar kan de fabriek tot 150.000 Energy dCi 130-motoren produceren per jaar. De maximumcapaciteit zou de komende jaren nog toenemen.
Enkele cijfers
De fabriek ligt in Seine-Maritime en werd gebouwd in 1958.Ze telt 4.191 werknemers, produceerde al 470.120 motoren en 690.199 versnellingsbakken op 137 productielijnen. Nog meer cijfers: de fabriek bestaat uit 155 hectare waarvan 40 bebouwd. Er zijn 355 toeleveranciers en er werd al 11.000 ton aluminium onderdelen verwerkt. 40 procent van de activiteit is voor Renault, 60 procent voor andere merken (Nissan, Dacia, Samsung, Infiniti, Suzuki en Opel) en 65 procent is voor de export bestemd.
De toekomst lijkt verzekerd want Cléon zal de elektrische motor van de Zoé produceren en werkt al aan toekomstige benzinemotoren zoals de 0.9 driecilinder en de 1.2 viercilinder. De competentie van het personeel, de flexibiliteit van de assemblagelijnenen de recuperatie van bestaande middelen zijn serieuze troeven voor de vestiging.
Assemblagelijnen
Voor de Energ dCi 130-motor heeft Renault al 51 miljoen euro geïnvesteerd in de fabriek. De groep maakte een assemblagelijn en een bewerkingslijn voor cilindercarters door de bestaande flexibele lijnen (koppakking-, krukas- en drijfstanglijnen) aan te passen. Dankzij de inzet van de medewerkers van Cléon en door een ingenieuze carryover, slaagde Renault erin om de kosten te drukken en de motor drie maanden sneller in productie te nemen dan de 2.0 dCi.
De lijn functioneert volgens het kitting/picking-principe. In een voorbereidingsruimte plaatst een operator de onderdelen die nodig zijn voor de motormontage, zoals leidingen, injectoren, nokkenassen of riemschijven (poelies), in een mand (kitting). De mand wordt door een robotwagen automatisch naar de operatoren langs de band gevoerd. De kit wordt vervolgens door de monteurs opgepikt (picking). Deze werkwijze verhoogt de productiviteit en verbetert de kwaliteit door het risico op referentiefouten fors te verlagen.