Rover, dat sterk betrokken was bij de ontwikkeling van straalmotoren met Rolls-Royce, bleef op het idee verder werken nadat de wapenstilstand was getekend. De Britse constructeur zag zelfs een mogelijkheid voor auto’s en ontwikkelde daarom het prototype JET1, dat was uitgerust met een gasturbine.
Rover boekte slechts langzaam vooruitgang, zoals het wel vaker gaat met ontdekkingsreizigers. Een straalmotor in een auto monteren, dat was nog nooit gedaan. De turbine was al klaar in 1947, maar het duurde nog eens drie jaar om hem onder de motorkap van een auto te proppen. Vooral de transmissie bleek een hoofdbreker.
Begin de jaren 1950 leek de turbinemotor voor velen de oplossing voor de toekomst, maar paradoxaal genoeg geloofde Rover er steeds minder in. Of toch voor de nabije toekomst. De motor hing namelijk niet genoeg aan het gas, maakt een hels kabaal, bood geen enkele motorrem en stootte extreem hete gassen uit. In 1950 werd echter toch een eerste prototype gelanceerd dat bijna 140 km/u haalde, destijds een zeer hoge snelheid.
De Britten hielden het daar niet bij en gingen verder op het ingeslagen pad. Er werd een nieuw turbine geïnstalleerd, het prototype werd verfijnd en in 1952, op de snelweg van Jabbeke in België, ging de JET1 harder dan… 240 km/u. Die bemoedigende resultaten stimuleerden Rover om door te zetten. Helaas werd nooit een productiemodel met de techniek uitgerust, al scheelde het in 1963 heel weinig in de P6. Maar dat is een verhaal voor een andere keer.