We hadden het er recent nog over: in de jaren ’60 kocht Rover een 3.5-V8 van Buick. Deze geheel lichtmetalen motor was oorspronkelijk bestemd voor comfortabele berlines, maar de ingenieurs stonden te springen om aan de slag te gaan met het ongelooflijke potentieel van deze krachtbron. En zo dook al snel het idee van een sportwagen op. In alle discretie begonnen een paar gepassioneerde mensen dit raspaardje te bedenken, aangedreven door de kerngezonde V8.
In 1967 vlotte de studie goed. De motor was centraal achterin gemonteerd, maar aan de rechterkant, om ruimte te laten voor de transmissie. Het geheel was opmerkelijk compact. De ingenieurs waren enthousiast na de eerste testritten en gingen uit van een snelle marktintroductie, eventueel onder de merknaam Alvis, die deed dromen van briljante vooroorlogse sportwagens en comfortabele coupés uit de jaren ’50. Naar journalisten werden veelbelovende persberichten uitgestuurd en in de VS, de markt die bij uitstek verzot was op dit soort modellen, werd er zelfs al een prijskaartje op gehangen.