In deze geglobaliseerde wereld is het moeilijk te geloven dat een bedrijf als Ford kort na de Tweede Wereldoorlog meerdere takken kon hebben in Europa, met elk hun eigen, heel verschillende producten. Wanneer bijvoorbeeld een middenklasseberline moest worden ontwikkeld, liepen de meningen uiteen: een Amerikaanse lijn, V-motoren en voorwielaandrijving voor de Duitse Taunus, een sportief design, lijnmotoren en achterwielaandrijving voor de Britse Cortina.
Het design was dus dynamisch, met ronde achterlichten en subtiel gewelfde flanken, maar onderhuids was hij weinig opwindend: deze achterwielaandrijver gebruikte de meest klassieke recepten, zoals een starre achteras, bladveren en een bescheiden motor met stoterstangen van 48 pk.
Maar hij had wel degelijk sportief potentieel: hoewel het model archaïsch was, was het wel goed geleid, de versnellingsbak was heerlijk en al snel bood Ford krachtiger motoren aan. Het vermogen liep op tot 75 pk in de mooie GT en zelfs 140 pk in de fantastische Lotus-versie. Die was volledig herwerkt door de tovenaars van Colin Chapman, stond op een herwerkte ophanging en kreeg een Elan-motor.
Het vervolg was helaas minder spectaculair. In 1966 gaf Ford het nochtans nauwelijks 4 jaar oude model een volledige make-over. Hij zag er lomper uit en ook zijn temperament bedaarde. In 1970 vervaagde de Cortina: het model bestond nog steeds, maar was niet meer dan een Taunus waar snel een ander logo op was gekleefd.