23 juni 1957: de formidabele D-Type haalt voor de derde keer op rij de overwinning binnen op de 24 uur van Le Mans. Toch is het einde nabij voor deze rijdende legende van Jaguar. Maar wat te doen met de 25 overblijvende exemplaren? William Lyons, toenmalig hoofd van de onderneming, heeft een geniaal idee: hij laat de bolides omvormen tot wagens voor de openbare weg en gaat ze verkopen!

Aanpassingen

Jaguar neemt de beslissing om dit nieuwe model de “XKSS” te dopen. De veranderingen ten opzichte van de racewagen zijn niet min: een nieuw windscherm, een tweede deur aan de passagierskant, het verwijderen van de scheiding piloot/passagier en het weglaten van de achtervleugel. Mechanisch verandert er echter niets: de 6 cilinder XK van 3,8 liter is nog altijd goed voor 250 pk. Goed voor verbluffende prestaties in die tijd, met een topsnelheid van 250 kilometer per uur en de mogelijkheid om van 0 naar 100 kilometer te sprinten in minder dan 6 seconden.

Het drama

Op 12 februari 1957 ontstaat er echter brand in de fabriek van Jaguar. Een niks ontziende vlammenzee zorgt voor een ware ravage in de ateliers en vernielt negen van de in totaal 25 exemplaren van de XKSS.  Ook het gereedschap wordt vernietigd. Betekent dit het einde van de XKSS? Neen, want vandaag  maakt de “Classic”-afdeling van Jaguar zich klaar om de 9 verloren exemplaren opnieuw tot leven te brengen. De wagens zullen identiek nagebouwd worden en dat zal ongetwijfeld gebeuren met een kwaliteit van het allerhoogste niveau. Het merk kan daarvoor zijn ervaring aanwenden die het heeft opgedaan tijdens het E-Type Lightweight-project. 

Hoeveel?

Uiteraard mikt Jaguar met deze bijzonder exclusieve modellen op een even exclusief publiek. Met een prijskaartje van meer dan 1 miljoen Britse ponden of ongeveer 1,25 miljoen euro hoef je daar niet aan te twijfelen. En ook bij de oorspronkelijke uitgave waren deze wagens bestemd voor een bepaalde elite. Zo was Steve McQueen eigenaar van één van de zestien exemplaren die aan de brand ontsnapten.