We drukken ons voorzichtig uit als we zeggen dat Max Hoffmann de nodige argumenten had om te overtuigen. De Amerikaanse invoerder van Europese luxewagens kende zijn markt als zijn broekzak en had een brede portefeuille van gefortuneerde klanten. Aan het begin van de jaren 1950 kostte het hem niet veel moeite om Mercedes ervan te overtuigen om zijn jongste racewagen 300 SL in productie te nemen. De serieversie, die werd bekroond met zijn overwinning op de Carrera Panamericana, kende een onmiddellijk succes. En daar hield het verhaal voor deze rijdende legende niet op…
SL “light”
Al snel ontstond namelijk het idee om een auto te bouwen die gemakkelijker dagelijks bruikbaar en meer betaalbaar was dan de dure 300 SL. Mercedes was enthousiast voor het idee en ontwikkelde een “goedkope” afgeleide van die laatste. Om snel en goedkoop te kunnen werken schrapt de 190 SL het dure buizenchassis en de complexe zescilindermotor met directe injectie van zijn grote broer. In plaats daarvan rustte hij op een platform afgeleid van dat van de berline 180 en kreeg hij een viercilinder van 1,9 liter. Ook die was overgenomen uit een massamodel, maar werd wat opgevoerd met behulp van twee dubbele carburators waardoor hij aan 105 pk kwam.
Onmiddellijk commercieel succes
De auto werd in 1955 voorgesteld en werd warm onthaald door het Amerikaanse publiek. Zijn knappe welvingen doen onmiddellijk denken aan die van de 300 SL, terwijl zijn afwerking op het hoogste niveau staat en hij gevoelig minder kostte. Op het Oude Continent zag het verhaal er echter anders uit: zelfs voor een fractie van de prijs van de 300 SL bleef de 190 SL te duur voor een publiek dat nog aan het herstellen was van de Tweede Wereldoorlog. Op de weg is de 190 SL een brave jongen, die zich gemakkelijk laat mennen en die relatief goed presteert, maar hij biedt niet het rijplezier noch de sfeer van zijn Britse rivalen… zelfs al zijn die veel meer “ambachtelijk” en fragiel.
Vandaag
Een bloedmooie lijn en een snuifje “mini-300 SL” geven je toegang tot de legende zonder er de aankoop of de onderhoudstarieven voor te moeten ophoesten terwijl er een zeer uitgebreid netwerk van specialisten is, waar de constructeur zelf trouwens ook bij hoort. Al die zaken verklaren de zeer hoge herverkoopwaarde van dit model op de markt van de collectiewagens, waarbij de meeste exemplaren voor 90.000 tot 120.000 euro worden verkocht. Bijna 80 procent van de productie is naar de Verenigde Staten uitgevoerd, maar de voorbije jaren zijn heel wat exemplaren terug naar Europa gehaald. Deze Mercedes is eenvoudig om mee te leven, met uitzondering van zijn moeilijk af te stellen Solex-carburatoren, die trouwens vaak worden vervangen door Webers.