In de jaren 60 vielen radicale en oncomfortabele sportwagens niet meer helemaal in de smaak. Rijke klanten wilden luxueuze en smaakvolle GT’s. Ferrari luisterde naar zijn klanten, en stelde de ultieme GT samen uit de beste ingrediënten van zijn 250-reeks. Kers op de taart was de afwerking: Lusso betekent niet voor niets “luxe”.
Uit de mode?
Op het salon van Parijs in 1962 stond de nieuwe GT op de Ferrari-stand. Het ontwerp kwam van Pininfarina, de assemblage gebeurde door Scaglietti. De Lusso was nog maar een prototype, maar op enkele details na identiek aan het productiemodel. Bovendien begon de commercialisering net na het salon. In tegenstelling tot de meeste 250-straatversies nam de Lusso het korte chassis van de competitie-Ferrari’s over (250 SWB, GTO). Dat maakte hem dynamischer en snediger. Onder de motorkap huisde de klassieke, 3 liter grote Colombo-V12, die in dit geval 250 pk produceerde bij 7.000 tpm.
351 exemplaren
Het lichte model, korte chassis en de krachtige motor maakte er een van de snelste auto’s uit zijn tijd van. Maar technologisch kon hij zijn leeftijd niet verbergen: tijdens de anderhalf jaar durende productie werden er maar 351 exemplaren gebouwd, en in 1964 werd hij vervangen door de 275 GTB. Die was technisch meer geëvolueerd, met 300 pk, vier onafhankelijke wielen (de Lusso had een starre achteras) en een vijfversnellingsbak (op de achteras bovendien), tegenover vier verzetten in zijn voorganger.
Vandaag
Deze 250 Lusso wordt door velen beschouwd als een meesterwerk van Pininfarina, en is dus een van de meest gegeerde auto’s ter wereld. De tijdloze elegantie, de combinatie met de Colombo-V12 en het geweldige interieur: die cocktail is onweerstaanbaar. Zelfs Steve McQueen had er een. Het prijskaartje is dan ook navenant: tussen 1,5 en 2 miljoen euro. Een astronomisch bedrag, dat gek genoeg nog meevalt als je weet dat de 250 SWB California en SWB daar nog een nulletje extra achter zetten…