De verwantschap ligt onder de motorkap. Aan het eind van de jaren ’50 vroeg GM aan zijn ingenieurs om een nieuwe, compacte, krachtige en lichte motor te ontwikkelen . De 3.5-V8 dook voor het eerst op in 1961 onder de motorkap van de Buick Special, Pontiac Tempest en Oldsmobile F-85. Hij was volledig in lichtmetaal gemaakt en haalde een uitstekend rendement. Hij was goed ontwikkeld en kreeg al snel het gezelschap van een turboversie.
Helaas was hij peperduur om te bouwen, waren de koelmiddelen in de VS niet aangepast aan lichtmetalen motoren en kampte hij bovendien met wat dichtingsproblemen. GM besliste het blok te laten vallen bij de facelift van het trio in 1964. Hij kreeg wel nog een afgeleide, een V6, maar dan in gietijzer.
Rover van zijn kant zocht een vervanger voor zijn verouderde zescilinder in lijn en keek naar Amerikaanse motoren. De Buick-V8 leek perfect omdat hij zo weinig woog. De Britse directie slaagde erin de Amerikanen ervan te overtuigen om hun plannen af te staan en na een paar evoluties werd hij in 1967 gebruikt in de Rover P5. Vervolgens kende de motor een ongelooflijke geschiedenis als hart van Rovers, Land Rovers, Morgans, MG’s, Triumphs en zelfs TVR’s. Hij werd voor het laatst officieel gebruikt in 2004, in de neus van de Land Rover Discovery en de tuner Bowler heeft hem zelfs tot 2006 gebruikt. Een knappe revanche voor een motor die vlak na zijn geboorte door zijn ontwikkelaars bij het afval werd gezet.