Toen in 1948 de Amerikaanse autoriteiten in Duitsland arriveerden, kreeg BMW een deel van zijn voormalige glorie terug toen de motoren terug werden opgestart. Maar het merk wilde opnieuw een auto. En daarvoor zou het niet over één nacht ijs gaan: BMW had zijn zinnen gezet op een topberline.

Maar daar knelde het schoentje: in het Duitsland van begin jaren 50 draaide het om puin ruimen en de wederopbouw, en niet om flaneren in een luxewagen. De 501, die in 1951 werd voorgesteld, was dus “de slechte auto op het slechte moment”. Temeer omdat het ontwerp van Peter Schimanowski de meningen verdeelde en de bijnaam “barokke engel” kreeg.

Toch was de auto schokbestendig ontworpen, stuurde hij precies en draaide zijn motor zijdezacht. De tweeliter zes-in-lijn was een evolutie van een vooroorlogse motor, die desondanks de 1,4 ton van de BMW moeilijk vooruit kreeg gebrand.

Reddende 502?

Om het blazoen toch op te poetsen en beter te kunnen wedijveren met de Mercedes 220 ontwikkelde BMW een Amerikaans geïnspireerde V8, maar dan uit aluminium. Die gaf de auto vleugels: in zijn laatste incarnaties was hij 3,2 liter groot en 140 pk sterk. Die luxeversie werd gebouwd tot 1962. Maar dat was niet genoeg: de gigantische investering bracht niet voldoende verkoop op.

Gigaflop

De 501 en 502 waren dus grote commerciële flops, die de financiën van het merk een stevige knauw gaven. Begin jaren 60 stond BMW daarom zelfs aan de rand van het failliet. Gelukkig zorgden de kleine 700 en de sportieve “Neue Klasse” voor een commerciële heropleving. BMW was dus gered, al scheelde dat maar een haar…