Begin de jaren ’60 leefde Volkswagen op de Kever. De verkoopcijfers van dat model waren uitstekend, maar de bedrijfsleiding wist heel zeker dat het succes van een auto met zo’n voorbijgestreefd platform niet oneindig kan blijven duren. In 1961 lanceerde VW daarom de 1500, een meer gezinsgerichte en praktische berline dan de Kever, maar wel nog met een luchtgekoelde motor achterin. Noch het model, noch zijn opvolgers (de 1600, 411 en 412) slaagden er echter in om de Kever te overstijgen.
Tegen het einde van de jaren 1960 gebruikte VW een koopje om een nieuwe poging te ondernemen: het merk had NSU overgenomen, dat net klaar was met de ontwikkeling van een gloednieuw model, klaar voor massaproductie. Dit model heette K70 en moest in het NSU-gamma tussen de R080 en de 1200 passen. Volkswagen nam de plannen over, kleefde er andere merklogo’s op en bracht de auto in 1970 op de markt. De K70 was een radicaal ander model dan de Kever: de motor lag voorin, was watergekoeld en dreef de voorwielen aan.
Ondanks zijn kwaliteiten en zijn eerlijke prijs wist de K70 nooit een doelpubliek te vinden. Volkswagen bleef hem nochtans continu doorontwikkelen. Het vermogen steeg naar 90 en vervolgens naar 100 pk (de eerste motor van 75 pk werd te slap bevonden) en de uitrusting werd aangevuld. Maar het mocht niet baten: 3 jaar later werd de K70 vervangen door de Passat en zijn productie eindigde in 1975, na iets meer dan 210.000 gemaakte exemplaren. Vandaag duikt het model slechts zelden op in de zoekertjes, is het ook nauwelijks gekend bij het grote publiek en wordt er zelden meer dan 10.000 euro voor betaald.