Midden jaren 50 begreep Ferrari net als Maserati dat het bedrijf niet leefbaar was als het geen toerismewagens verkocht. Na enkele omzwervingen via de 166 en 212 sloeg de 250-reeks aan en vestigde Ferrari ook een naam als constructeur van straatauto’s. Van alle 250-modellen was deze 250 GTE het meest succesvol, met bijna 1.000 exemplaren.

De favoriete auto van Enzo

Enzo Ferrari verplaatste zich meestal met chauffeur en met zijn hond, waardoor de twee plaatsen in een Ferrari te beperkt waren. Bovendien wilde de Amerikaanse markt ook meer plaats. In 1960 besloot Ferrari dus een vierzitter te produceren. Dat werd de 250 GTE, of “Gran Turismo Evoluzione”. Het cijfer verwees naar de cilinderinhoud: deel de totale cilinderinhoud (3.000 cc) door het aantal cilinders (12) en je krijgt 250. Een oude traditie van het merk.

Klassiek ontwerp

Het ontwerp was een klassiek Pininfarina-design. Het ontwerpbureau nam geen enkel risico en ging voor een auto die nauw aanleunde bij andere ontwerpen, zoals de Fiat Cabriolet 1200. In 1962 kwam de Peugeot 404 Coupé op de markt, die er ook sterk op leek. Maar Pininfarina zorgde voor het ontwerp, Scaglietti voor de productie. Tussen 1960 en 1963 werden er 950 exemplaren geproduceerd, of gemiddeld 6 per dag. Een record voor een Ferrari.

Technisch

Onder de motorkap nam deze auto dus de V12 van andere Ferrari 250-modellen over. Deze geweldige motor was ontworpen door de ingenieur Colombo, was drie liter groot en produceerde ongeveer 240 pk bij 7.000 tpm. De melodieuze motor stuurde zijn vermogen naar de achterwielen via een manuele vierversnellingsbak en elektrische “overdrive”. Het chassis met lange wielbasis kwam van de 250 Tour de France, maar werd aangepast aan het langere koetswerk.

Het koetswerk was discreet, maar de prestaties buitengewoon sportief, met een wild en muzikaal karakter tussen 5.000 en 7.000 tpm. Ferrari gaf een topsnelheid op van 230 km/u en een tijd van 0 tot 100 km/u in minder dan 8 seconden.

Evoluties

De 250 GTE kende drie evoluties die de looks lichtjes wijzigden (achterlichten, positie van de mistlampen,…) net als de uitrusting (elektrische ruiten op de derde generatie). Mechanisch volgde de grootste evolutie op het einde van zijn carrière: in 1964 werd de 250 GTE 330 America en kreeg hij een vier liter grote V12, goed voor 300 pk. Er werden slechts 50 exemplaren geproduceerd.

Vandaag

De 250 GTE volgt uiteraard de prijsschommelingen van andere Ferrari’s. In de jaren 80 was hij bijna niets waard, en de 250 GTE werd toen vaak gebruikt voor replica’s van de 250 Testa Rossa en GTO. In 1988 sloeg ook hier de Ferrari-koorts toe.

In de jaren 90 barste de bubbel en kon je een mooie 250 GTE kopen voor minder dan 2 miljoen Belgische frank, of ongeveer € 50.000. Daarna steeg de prijs geleidelijk om in 2015 te exploderen: een model in perfecte staat leverde toen meer dan € 700.000 op. Vandaag moet je op € 350.000 tot 450.000 rekenen afhankelijk van de staat en geschiedenis. Er zouden nog ongeveer 500 exemplaren rondrijden.

De 250 GTE moet natuurlijk bijzonder nauwgezet worden onderhouden, en dat kost uiteraard heel wat geld. Toch is er ook goed nieuws: de V12 is nog niet te complex gebouwd en is daarom bijzonder betrouwbaar. De prijs voor het onderhoud ligt dus iets lager dan dat van een 512 BB of F355. Het verbruik doet dan weer duizelen: tussen 25 en 30 l/100 km.

Stamboom

Na de 250 GTE bleef Ferrari vierzitters bouwen: de 330 GT 2+2, 365 GT 2+2, de 365 GT4, 400 en 412, en de modernere 456 GT, 612 Scaglietti, FF en huidige GTC4Lusso.