1. Hij was gebaseerd op een van de beste racewagens ooit

Voor de E-Type baseerde Jaguar zich op de D-Type, een sport-prototype dat tussen 1955 en 1957 drie keer de 24 Uren van Le Mans won. Met dit als basis kon Jaguar niet missen. De ontwikkeling begon vanaf 1957.

2. Een van de auto’s voor het salon was na 11 uur ter plekke

Deze anekdote schetst de tijdsgeest van toen perfect. De E-Type werd op 15 maart 1961 voorgesteld aan het Meer van Genève, net voor het salon, en was meteen een schot in de roos. Jaguar wilde dus een tweede auto op de stand. Norman Dewis, testpiloot van het merk, moest een auto komen brengen. Tussen Coventry en Genève lag ongeveer 1.000 kilometer, die Dewis tegen een ongeziene snelheid moest afleggen om op tijd op het salon te zijn. Op het vasteland haalde hij een gemiddelde snelheid van 110 km/u, zowat de topsnelheid van een gemiddelde auto van toen. Opmerkelijk detail: snelwegen bestonden toen nog niet.

3. Hij heette niet overal E-Type

De Jaguar heette zowat overal E-Type, behalve in de Verenigde Staten, waar hij XKE werd gedoopt. In Franstalige landen heette hij Type E.

4. Hij had geweldige specificaties

De Jaguar was niet alleen een mooie auto, maar ook een goede: vier schijfremmen, een onafhankelijke ophanging met telescopische dempers achteraan, “inboard”-remmen tegen het achterdifferentieel, een zelfdragend koetswerk, motor met dubbele bovenliggende nokkenassen,…

5. Hij was eigenlijk best betaalbaar

Een topsnelheid van 240 km/u en een sprinttijd van 7 seconden tot 100 km/u plaatsten hem bij de krachtigste auto’s uit zijn tijd, maar de E-Type was eigenlijk veel goedkoper dan die concurrenten. Soms zelfs tot twee keer goedkoper.

6. Enzo Ferrari was jaloers

Na de presentatie van de E-Type in Genève gaf Il Commendatore toe dat de E-Type “de mooiste auto ter wereld” was.

7. Zijn versnellingsbak was verschrikkelijk

De specificaties van de E-Type maakten indruk, de extreem trage, oude Moss-versnellingsbak deed dat niet. In oktober 1964, toen de motor werd vergroot van 3,8 naar 4,2 liter, verving Jaguar de Moss-bak door een veel beter bedienbare eigen versnellingsbak die nog steeds vier verzetten had. De E-Type kreeg nooit een vijfversnellingsbak (op de laatste Lightweights na) of een overdrive. Vanaf 1966 werd er op de 2+2-modellen wel een drietrapsautomaat aangeboden.

8. Hij werd minder fijn en krachtig doorheen de jaren

De 4.2 eind 1964 zorgde niet voor meer pk’s, maar wel voor meer koppel in lage toeren. Nieuwe uitstootnormen in Californië vereisten nieuwe carburatoren, waardoor het vermogen daalde van 265 naar 170 pk. In combinatie met de automaat spraken de prestaties niet langer tot de verbeelding. Nog steeds wegens de Amerikaanse normen moest de E-Type zijn looks laten aanpassen, met grotere koplampen (1967, Series 1 ½), dan met grotere luchtinlaten, een interieur met meer plastic (1968, Series 2),…

9. Zijn motor veranderde hem in een dragster

In 1971 was de E-Type zijn oorspronkelijke finesse kwijt dankzij een opzichtig radiatorrooster, maar hij kreeg er wel een aluminium 5,3 grote V12 voor in de plaats. Die motor gaf de E-Type zijn vorm terug. De toerenhongerige motor van bijna 280 pk gaf de E-Type potige acceleraties.

10. Vandaag worden er nog steeds nieuwe modellen van afgeleid

Naast de coupé, cabriolet en 2+2 was er ook een echte race-afgeleide van de E-Type: de Lightweight (1963-1964), met koetswerk uit aluminium en 300 pk. Van de 18 modellen die oorspronkelijk gepland waren, zagen er slechts 12 het daglicht. In 2014 besliste Jaguar om de reeks voort te zetten en de ontbrekende exemplaren volgens dezelfde specificaties te bouwen. De andere E-Types bestaan onder meer nog uit een Lowdrag (1962) op maat van de race, en een 100% elektrisch exemplaar, de E-Type Zero (2017). Specialist Eagle legt zich toe op aangepaste E-Types zoals de Speedster en de Low Drag GT.