Het in 1913 door de Japanse ingenieur en mecanicien Masujiro Hashimoto opgerichte merk Datsun werd in 1933 gekocht door Nissan. Het is vooral in de jaren ‘70 dat de kleine autobouwer succes kende met coupés als de 240Z, 260Z en 280Z, die zowel sportief als betrouwbaar en betaalbaar waren. Maar in 1983 trok Nissan, omwille van commerciële stroomlijning, de stekker er voor de eerste keer uit en geraakte Datsun gedurende drie decennia in de vergetelheid.
Herboren onder Ghosn
In het licht van het succes van Dacia in Europa besliste Carlos Ghosn, die op dat moment aan het hoofd stond van de alliantie Renault-Nissan-Mitsubishi, om Datsun te laten herrijzen en er een soort Dacia van de Nissan-tak van de groep van te maken, met een auto voor groeilanden aan minder dan € 5.000. In 2013 werd de Datsun GO door Ghosn zelf onthuld op het salon van New Delhi. De in Rusland, Indië en Indonesië gebouwde stadswagen was een kloon van de Lada Granta, een model dat 0 sterren scoorde in de Euro NCAP crashtests.
Een desastreuze reputatie en een gevaarlijke productie remmen de verkoop van de GO en zorgen ervoor dat de rendabiliteit van het project keldert. Makoto Uchida, die Ghosn opvolgde na diens val, beslist om niet langer geld te pompen in de auto en het gefaalde project van zijn voorganger te stoppen. Alleen de fabriek in het Indische Chennai blijft draaien en bouwt de Redi-Go, die in 2020 de GO opvolgt. Vorig jaar rolden er amper 7.000 stuks van de band… Een echte flop! “De verkoop gaat door tot de uitputting van de stock, en de service blijft verzekerd voor de auto’s die rondrijden,” benadrukt Nissan.