De basis van deze coupé vormde een berline met burgerlijke trekjes. Die kreeg als naam de droge weergave van zijn cilinderinhoud (1800, 2100, daarna 2300) en een mooie zescilinder onder de kap, ontworpen door ex-Ferrari-medewerker Aurelio Lampredi. De basis was dus behoorlijk, Ghia voegde er nog een coupélaag aan toe. Fiat besliste het model vanaf 1961 in productie te nemen. Na een versie met 2.1 volgden er twee afgeleiden: een 2300 met standaardmotor en 2300 S met Abarth-motor. Die produceerde aan de krukas ongeveer 150 pk, en haalde met vier passagiers bijna 200 pk.

Succesrecept?

De lijnen waren klassiek uitgepuurd en kregen verrassende details, zoals een panoramische achterruit en de knik in de C-stijl. Het radiatorrooster deed denken aan Aston Martin. Onder de motorkap van de 2300 S kreeg het Abarth-blok twee carburatoren en een specifieke uitlaatlijn. Fiat investeerde zelfs in schijfremmen, wat voor die tijd uitzonderlijk was. Binnenin was de afwerking op topniveau.

Toch pakte de saus niet. De pers was lovend, maar de klanten repten zich niet naar de showrooms. Het merkimago zat daar voor iets tussen… In 1968 zette Fiat de productie stop, maar kwam nadien nog wel met een sportieve luxecoupé: de Fiat Dino. Ook die was maar matig succesvol…

Vandaag

Reken op € 40.000 tot € 50.000 voor een mooi exemplaar. Een redelijke prijs, gezien zijn afkomst (met Lampredi, Abarth en Ghia op hetzelfde model), maar een die de laatste jaren sterk gestegen is. Dat doet zijn kwaliteiten natuurlijk eer aan. Maar hou er wel rekening mee dat hij gevoelig is voor roest en dat het peil van zijn vloeistoffen regelmatig moet worden gecontroleerd. Voor de rest is deze Fiat redelijk betrouwbaar. Onderdelen zijn weliswaar onvindbaar en nemen een grote hap weg uit je budget.