Het verhaal van de Jaguar XJR-15 begint eind jaren 80, wanneer Tom Walkinshaw, een succesvol Britse racepiloot, voorstelde om een vervolg te breien aan het succesverhaal van de XJR-9. Die haalde in 1988 Le Mans binnen, wat voor Walkinshaw reden genoeg was om van een productieversie voor de openbare weg te dromen.

Dochterbedrijf

Hij sloeg daarvoor de handen in elkaar met Jaguar: zijn bedrijf Tom Walkinshaw Racing (TWR) en de Britse constructeur richtten een dochteronderneming op, Jaguar Sport. Walkinshaw schakelde ook de hulp in van Peter Stevens, die later nog mee zou tekenen aan de McLaren F1, om een conceptversie van een straatmodel uit te werken.

Meer plaats

Om de XJR-9 om te bouwen naar de straatversie die uiteindelijk de XJR-15 zou worden, waren er enkele aanpassingen nodig: de cockpit moest hoger en breder, en de bodemvrijheid iets hoger. De XJR-15 bood uiteindelijk plaats aan twee passagiers, die weliswaar dicht op elkaar zaten. Het chassis en koetswerk bestond bijna integraal uit kevlar en koolstofvezel.

XJR-15 LM

Centraal achterin huisde er geen V6 turbo, zoals in de XJ220, maar een 6 liter grote V12. Die produceerde 450 pk en was gekoppeld aan zesversnellingsbak zonder synchro (een vijfbak met synchro was een optie). Daardoor haalde de Jaguar 100 km/u in zowat 4 seconden en een topsnelheid van 307 km/u. Naar verluidt zouden er later nog een vijftal LM-modellen gemaakt zijn, die niet alleen een aangepast koetswerk kregen, maar ook een veel grotere motor: een 7,4 liter grote V12 met 710 pk…

Productie

De XJR-15 werd aangekondigd in 1990, de officiële voorstelling gebeurde in 1991. De oplage was beperkt: na 53 exemplaren liep de productie in 1992 op zijn einde. Klanten moesten toen 500.000 pond veil hebben voor een exemplaar, en kregen nadien de gelegenheid om hun auto in te zetten in de Jaguar Sport Intercontinental Challege, een kampioenschap van drie races in Monaco, op Silverstone en op Spa.

Vandaag

Een exclusieve auto als de Jaguar XJR-15 is uiteraard in privécollecties beland. Als er al een opduikt, zal het dus op een veiling zijn. De laatst geveilde exemplaren gingen voor € 200.000 tot 300.000, maar sommige exemplaren geraakten niet verkocht. Zou er toch een prijsplafond zijn voor obscure historische supercars?