In 1970 begon de Ferrari 365 GT 2+2, bijgenaamd Queen Mary om zijn indrukwekkende afmetingen, serieuze rimpels te vertonen. Het hout van zijn interieur, de welvingen van zijn koetswerk en de twee enkele bovenliggende nokkenassen van zijn motor waren voorbijgestreefd. Voor zijn nieuwe ‘gezinswagen’ leverde Ferrari daarom geen half werk: de stijl werd strakker, de koplampen konden worden ingeklapt, de sfeer aan boord koos voor zwart en de motor werd geleend bij de Daytona, niets meer of minder. Achterin was daarentegen gevoelig minder plaats.
De V12 was nog steeds 4,4 liter groot maar had voortaan 6 carburatoren en 4 bovenliggende nokkenassen. ‘Officieel’ nam het vermogen met slechts 20 pk toe (tot 340 pk), maar de prestaties maakten een forse sprong voorwaarts, met een topsnelheid die de grens van de 250 km/u verpulverde. Ondanks al zijn kwaliteiten gaf Ferrari het model zelf weinig kans en het bleef slechts twee jaar in productie. Het echte nieuwe model, de 365 GT4 2+2, kwam in 1972 op de markt en de GTC/4 moest dan plaats maken voor de nieuwkomer met zijn veel conventionelere uiterlijk.
Vandaag betaal je voor een mooie 365 GTC/4 tussen de 200.000 en de 300.000 euro. Die hoge herverkoopwaarde doet de kwaliteiten van het model eindelijk recht aan. De intrigerend getekende Ferrari is een van de meest aangenaam rijdende modellen van het merk, want hij is gemakkelijker te mennen dan een Daytona en bijna even performant. De Colombo-V12 van zijn kant is zacht en muzikaal als geen ander.