De Italianen wilden immers ook sportwagens bouwen die minder duur waren dan hun grote GT’s. Rechtstreekse concurrentie voor de 911 dus. De drie constructeurs pakten uit met drie modellen met een gelijkaardige opstelling: 2+2 en motor centraal achterin. Het resultaat? De Mistral, Urraco en Dino 308 GT4.
Bij Ferrari…
Ferrari dacht er enkele jaren eerder al aan om zijn gamma uit te breiden. Maar voor Il Commendatore, Enzo Ferrari, was het geen optie om een andere motor dan een V12 onder de kap te stoppen.
Of liever: bij Dino…
De revolutie werd dus anders aangepakt: de eerste Ferrari voor op de weg met motor centraal achterin en minder dan 12 cilinders, de Dino 246 GT, was eigenlijk geen Ferrari… maar een Dino. De naam werd bewust gekozen: zo heette immers de vroeg gestorven zoon van Enzo Ferrari, die de basis legde voor de V6 van dit model.
Van Pininfarina naar Bertone
Begin jaren 70 kon de Dino 246 GT nog maar net weerstand bieden aan de Porsche 911, die de pk’s opstapelde. En de Italiaan had slechts twee zitplaatsen. Ferrari liet niet zomaar begaan en ontwikkelde een nieuw model. En dat zorgde voor een revolutie in Maranello: de nieuweling werd niet zoals gewoonlijk getekend door Pininfarina, maar door Bertone, die twee kleine extra plaatsen voorzag. De hoekige lijnen zijn typisch voor die tijd, maar konden de puristen niet overtuigen. Die laatsten zijn maar recent gezwicht, want de auto krijgt nog niet zo lang eindelijk erkenning voor zijn kwaliteiten.
Van V6 naar V8
Onder de motorkap was er meer vermogen nodig. Ferrari verving de 2.4 V6 door een gloednieuwe V8 met vier bovenliggende nokkenassen aangedreven door riemen. De drie liter grote motor leverde 255 pk bij 7.600 tpm en was gekoppeld aan een manuele vijfversnellingsbak die het vermogen naar de achterwielen stuurde. De prestaties? Met minder dan 1,2 ton op de schaal haalde de 308 GT4 100 km/u in 6,4 seconden en een topsnelheid van 250 km/u. De 911 moest nu achtervolgen. Tenminste, tijdelijk.
Lange carrière
De auto verscheen in 1973 en evolueerde doorheen de jaren nauwelijks tot bij zijn verdwijning in 1980. In 1976 ruilde hij de “Dino”-benaming in voor het populairdere “Ferrari”-opschrift. In 1980 maakte hij plaats voor een volledig ander model, dat de 2+2-opstelling inruilde voor een strikte tweezitsconfiguratie: de 308 GTB. Die doet wellicht een belletje rinkelen bij fans van Magnum PI.
208 GT4
Om de thuismarkt te verleiden, die auto’s met een motor van meer dan twee liter zwaar belastte, ontwikkelde Ferrari ook een 208 GT4-versie. De cilinderinhoud werd teruggebracht tot twee liter, wat uiteraard een ingrijpend effect had op het vermogen: er bleef slechts 180 pk over. Die kregen pas de vrije loop bij 7.700 tpm, waardoor het enthousiasme van het blok voor hoge toeren gelukkig niet afnam. Om het gebrek aan vermogen op te vangen, kreeg de auto kleinere velgen en kortere versnellingsbakverhoudingen.
Vandaag
Met een totale productie van 2.826 exemplaren was de 308 GT4 een bescheiden succes. Toch had hij er een lange en moeizame tocht opzitten. Hij werd lang geminacht en beschouwd als een povere Ferrari, en was samen met de 400i en Mondial een van de goedkoopste Ferrari’s om tweedehands te kopen. Toch had hij een geweldig weggedrag, een opzwepende motor en een typisch koetswerk voor die tijd, waardoor hij een van de betere sportwagens van toen was.
Vorig jaar steeg zijn prijs plots tot € 80.000 voor exemplaren in vlekkeloze staat. De prijzen zijn dus moeilijk te voorspellen. Zoek vooral een vlekkeloos exemplaar met alle onderhoudsfacturen, want een restauratie kost handenvol geld. Als het een net exemplaar is, is de Italiaan relatief betrouwbaar. De V8 is ook aanzienlijk goedkoper in onderhoud dan de V12. Vergeet echter niet om regelmatig de distributieriemen te vervangen, en de carburators te synchroniseren. Dat laat je ook beter aan specialisten over.