Eind de jaren ’80 was het nobele Jaguar aan het wankelen: de rekeningen stonden in het rood. De redding kwam uit Amerika, toen de reus Ford het merk overnam. Voor Ford moest er bespaard worden om winst te kunnen maken. Terwijl er werd ingespeeld op de nostalgische snaar, gebruikte Ford allerlei technische onderdelen uit zijn voorraaddoos, werd het Jaguar-gamma verkleind en werd het geheel in een neo-retrokleedje gewikkeld. En zo ontstond de S-Type in 1998.
Hoewel de naam en de voorzijde verwijzen naar de glorieuze luxeberlines van de jaren ’60, kan het model onderhuids geen aanspraak maken op een dergelijke stamboom: het platform werd bijvoorbeeld gedeeld met de slappe Lincoln LS. Onder de kap werden ook de V6’en en V8’en gedeeld met andere modellen van de groep. Hoewel sommigen dit misschien zien als een gebrek aan exclusiviteit, moet het beschouwd worden als een essentiële stap op de weg terug naar winstgevendheid.
Teleurstellend of verrassend?
Hoewel de motoren en aandrijflijnen niet nieuw waren, werden ze toch aangepakt door Jaguar. Onderweg is de S-Type geen razende sportwagen, maar eerder een comfortabele reisberline die af en toe wel een stukje bochtige binnenweg kan smaken. De 4 liter-V8 van 286 pk is natuurlijk fantastisch, maar met 245 pk doet de 3 liter-V6 niet onder! Kortom, dit is wel degelijk een echte Jaguar.
Constante evolutie
In de loop der jaren is de S-Type steeds beter geworden. Een eerste facelift in 2001 moderniseerde het model en gaf hem een nieuwe instapmotor: een 2,5 liter-V6 van 200 pk. Aan de andere kant van het gamma verschijnt een sportieve R-versie, waarvan de 4,2 liter-V8 met compressor bijna 400 pk belooft! In 2004 kwam de laatste facelift en werd er een V6-dieselmotor geïntroduceerd. Een primeur voor Jaguar, maar ook een geslaagde eerste poging dankzij de biturbomotor van 2,7 liter en 204 pk, die soepel en stil zijn werk doet. In 2007 wordt de productie stopgezet na bijna 300.000 exemplaren.
Maak uw keuze
Hoewel de diesel geweldig is in gebruik, raden we toch de 3 liter-V6 benzinemotor aan, zonder twijfel de meest consistente motor van het gamma. De V8’en zijn natuurlijk voortreffelijk, zeker als R-versie, terwijl de 2.5 ook weet te overtuigen, maar die laatste mist wat pit bij lage toerentallen. De overgrote meerderheid van de exemplaren is uitgerust met een automatische versnellingsbak, wat geen straf is, zeker bij de modellen met de 6-bak van ZF (vanaf de eerste facelift). Hoewel je al exemplaren kan vinden vanaf 3.000 euro, tel je daar best nog eens 2.000 of 3.000 euro bij voor een mooier model. De betrouwbaarheid is dik in orde wat betreft de mechanische onderdelen, maar de elektronische stukken konden beter.