Begin jaren 60 wilde Lotus graag een auto met centrale motor commercialiseren. In dezelfde periode zocht Ford een partner om een racewagen te ontwikkelen die de dominantie van Ferrari in Le Mans kon counteren. De twee moesten eigenlijk samenwerken, maar zover kwam het niet: Ford verkoos het aanbod van Lola, dat al een rijdend model had.
Renault
Lotus wilde zijn project niet zomaar schrappen. De Britten onderzochten dus de haalbaarheid van een spartaans, zuinig en zo licht mogelijk model. Het resultaat kwam er in 1966: de Europe/Europa (de naam wisselde afhankelijk van de markt). De kenmerken waren opmerkelijk: een chassis dat in het polyester koetswerk verzonken was, vaste ruiten en zelfs vaste zetels. Het stuur en de pedalen konden worden verschoven, maar dat lukte alleen met het nodige gereedschap.
Met een ophanging die rechtstreeks uit de racerij kwam, schitterde de kleine Lotus op circuit. Verrassend, gezien zijn motor: voor het eerst in zijn geschiedenis ging Lotus bij Renault shoppen en kwam het terug met een 1.5 viercilinder. De motor uit de Renault 16 ontwikkelde het bescheiden vermogen van 78 pk, dat gelukkig amper 600 kilogram moest voortbewegen.
S2
De liefhebbers waren overtuigd, maar hadden hun bedenkingen bij het gebrek aan veelzijdigheid. Lotus luisterde naar zijn klanten en bracht het jaar erop enkele wijzigingen aan. De Renault-motor won enkele pk’s, de ruiten konden worden neergelaten en het dashboard kreeg wat hout. Toch wilden de klanten nog meer comfort. Colin Chapman gaf uiteindelijk toe en ontwikkelde een Series 2. Die kreeg een bewerkt koetswerk dat niet meer aan het chassis gekleefd werd, en heel wat comfortitems: elektrische ruiten, bekrachtigde remmen, een radio, getinte ruiten,…
Type 74 en dubbele nokkenassen
In 1974 was Lotus er zich van bewust dat de Renault-motor niet het volle potentieel van zijn auto benutte. Erger nog: de liefhebbers hadden hun bedenkingen bij het proletarische karakter van de Franse motor. Lotus diende hen meteen van antwoord met een motor moet dubbele bovenliggende nokkenassen. Die was 1,6 liter groot, produceerde 115 pk en vanaf 1973 126 pk, dankzij een cilinderkop met grote kleppen. De prestaties evolueerden mee: 0-100 km/u duurde 8,5 seconden. Lotus ontwikkelde ook een JPS-versie voor de F1-fans, met een productie van 100 exemplaren.
Vandaag
Een Europe of Europa is niet moeilijk te vinden met een productie van bijna 10.000 exemplaren. De eerste modellen zijn zelfs verrassend betaalbaar, met een prijs van € 15.000 voor een model in goede staat en ongeveer € 25.000 voor een heel mooi exemplaar. Maar opgelet: de modellen restaureren en herstellen is niet eenvoudig met het chassis dat in het polyester koetswerk is verzonken. Ook de versnellingsbak en de koeling van de motor moeten in het oog worden gehouden. De elektriciteit beslist tot slot af en toe om zijn eigen leven te gaan leiden.
De Europa met “Twin Cam”-motor is het meest gegeerd en kost vaak meer dan € 30.000. De prestaties en het comfort gaan erop vooruit, maar je boet in aan authenticiteit. Herstellingen zijn dankzij het gewijzigde chassis eenvoudiger, maar de motor vraagt meer aandacht. Hij kan het best onder handen worden genomen door ervaren handen, en een revisie is niet voor ieders portemonnee.