Of je nu 40 jaar terugkeert in de tijd of je kijkt naar vandaag, bij massaconstructeurs duikt regelmatig dezelfde ambitie op om meer premium te worden. Zo wou Opel halverwege de jaren ’70 een meer burgerlijke en meer prestigieuze coupé aanbieden dan zijn Manta. Natuurlijk was er in het verleden al een Commodore B geweest, maar dat was meer een tweedeursberline.

1977

Eind 1977 stelde Opel de Monza voor. Die leek dezelfde fouten als in het verleden te maken door een model aan te bieden dat erg nauw aanleunde bij de berline Senator, die tegelijk werd onthuld. Toch brengt zijn iets sportievere lijn een originele toets: hij ruilt de drievolumevorm in voor een koetswerk met een kofferklep. Technisch gezien is de Monza wel gewoon een Senator en hij neemt dezelfde motoren over.

Nur Reihensechser

Onder de motorkap biedt het merk twee zescilinders in lijn op benzine aan: een 2,8-liter van 140 pk en een drieliter met 150 pk. Met een dergelijke bewapening wordt de Monza niet bepaald een sportwagen, maar eerder een GT. Nochtans wou Opel echt wel met de grote jongens meedoen, want het bood zijn model aan voor een prijs die vergelijkbaar was met die van de Porsche 944 of de BMW 6-Reeks. Later volgde een drieliterversie met injectie (3.0E). Zijn hogere vermogen (180 pk) gaf hem eindelijk prestaties die naam waardig: 215 km/h en van 0 naar 100 km/h in 8,5 seconden.

GSE

In 1983 kwam de gefacelifte Monza op de markt. De uiterlijke aanpassingen beperkten zich vooral tot de voorkant, die meer verfijnd werd op aerodynamisch vlak. Het chroom verdween en hij kreeg een volledig nieuw interieur, met bovenop de middenconsole een boordcomputer. Op technisch vlak duikt een nieuwe basismotor op. Dat is nog steeds een zescilinder in lijn, maar die is verkleind van 2,8 naar 2,5 liter terwijl hij wordt gevoed door injectoren in plaats van carburatoren. Ondanks zijn ‘slechts’ 136 pk gaf hij de Monza toch een top van 200 km/h.

Maar het echte orgelpunt van het spektakel kwam in 1983 met de GSE. Die nam gewoon de motor over van de 3.0E, maar dankzij allerlei andere evoluties werd deze versie begeerlijker: kofferspoiler, sperdifferentieel, vijfversnellingsbak, Recaro-stoelen,…

Het einde

De Monza sloot zijn carrière af in 1986, met de komst van een nieuwe basisversie: een bescheiden viercilinder met 115 pk. Er waren iets meer dan 46.000 Monza’s gemaakt, wat een eerlijk resultaat was, maar eigenlijk vrij matig in vergelijking met de aanvankelijke ambities.

Vandaag

De Monza wordt niet vaak gezocht en is een coupé die je zonder aarzelen mag kopen: voor minder dan 5.000 euro vind je ze al. Voor een GSE mag je minstens op het dubbele rekenen. De Monza’s waren uitzonderlijk betrouwbaar (met uitzondering van de waterpomp) en kunnen erg hoge kilometerstanden aan. Al zou het verbruik van de zescilinders daar wel een ontradend effect op kunnen hebben…